Amuses

Blauwbilgorgel

Ik ben de blauwbilgorgel.
Ik ben de blauwbilgorgel,
Mijn vader was een porgel,
Mijn moeder was een porulan,
Daar komen vreemde kind’ren van.
Raban! Raban! Raban!

Ik ben een blauwbilgorgel
Ik lust alleen maar korgel,
Behalve als de nachtuil krijst,
Dan eet ik riep en rimmelrijst.
Rabijst! Rabijst! Rabijst!

Ik ben een blauwbilgorgel,
Als ik niet wok of worgel,
Dan lig ik languit in de zon
En knoester met mijn knezidon.
Rabon! Rabon! Rabon!

Ik ben een blauwbilgorgel
Eens sterf ik aan de schorgel,
En schrompel als een kriks ineen
En word een blauwe kiezelsteen.
Ga heen! Ga heen! Ga heen!

Cees Budding (Dordrecht 7 aug. 1918 – Dordrecht 24 nov. 1985), Nederlands dichter en prozaïst, debuteerde met de bundel Het geïrriteerde lied (1941), maar maakte vooral naam met zijn Gorgelrijmen (1953), verzamelde nonsens-poëzie. Zijn literaire loopbaan liep langs uiteenlopende tijdschriften, zoals het anekdotische Criterium, het experimentele Podium en het nieuw-realistische Barbarber. Zijn poëzie is onder meer beïnvloed door het surrealisme en de jazz. 

My husband has suggested that I translate this poem into English. Now there is a challenge…

The Blauwbilgorgel poem is a bit like Lewis’ Jabberwocky, but unlike that poem, the Blauwbilgorgel does have meaning through its apparent nonsense, well, a bit more. Maybe. Which is interesting in itself, shade of meaning of nonsense. Judge for yourself.

Jabberwocky

’Twas brillig, and the slithy toves
Did gyre and gimble in the wabe;
All mimsy were the borogoves,
And the mome raths outgrabe.

“Beware the Jabberwock, my son!
The jaws that bite, the claws that catch!
Beware the Jubjub bird, and shun
The frumious Bandersnatch!”

He took his vorpal sword in hand:
Long time the manxome foe he sought—
So rested he by the Tumtum tree,
And stood awhile in thought.

And as in uffish thought he stood,
The Jabberwock, with eyes of flame,
Came whiffling through the tulgey wood,
And burbled as it came!

One, two! One, two! And through and through
The vorpal blade went snicker-snack!
He left it dead, and with its head
He went galumphing back.

“And hast thou slain the Jabberwock?
Come to my arms, my beamish boy!
O frabjous day! Callooh! Callay!”
He chortled in his joy.

’Twas brillig, and the slithy toves
Did gyre and gimble in the wabe;
All mimsy were the borogoves,
And the mome raths outgrabe.

from Through the Looking-Glass, and What Alice Found There (1871)

Leave a Reply